Vreemde vogel
Veifgever: Marianne Bodde-van Hagen
Woorden: Tegenslag – dapper – doorzetten – kievitsei – gelegd
Peinzend staat hij aan de rand van een weiland. Hij is verliefd. De vrouw met wie hij de rest van zijn leven wil delen en met wie hij een gezin wil stichten, loopt een klein stukje verderop in het weiland. Zij heeft nog geen idee van zijn gevoelens voor haar. Hij zal haar aandacht moeten trekken en indruk op haar moeten maken door hoog in de lucht halsbrekende acrobatische capriolen uit te halen. Maar daar zit ‘m nu net het probleem. Hij heeft hoogtevrees.
Het was op een mooie zonnige dag in mei toen hij uit het kievitsei, dat door zijn moeder was gelegd, kroop. “Het is een jongen”, riep zijn vader enthousiast. “Hoe zullen we hem noemen?”, vroeg zijn moeder. “Wat bedoel je met noemen?”, was de reactie van zijn vader. “Nou, hij moet toch een naam hebben”, vond zijn moeder. “Wij zijn vogels. Vogels hebben geen namen. Hij is gewoon een kievit”, stelde zijn vader. “Nee, hij moet een naam hebben. Anders wordt het voor de schrijver van dit verhaal lastig om er voor de lezer een goed leesbaar geheel van te maken.” Vader kievit dacht even na en zei toen: “Oké, je hebt een punt. Zullen we hem Gert noemen?” Nu was het de beurt aan moeder kievit om even na te denken. “Nee, Gert is geen vogelnaam. Laten we hem Mees noemen.” “Jij je zin”, stemde pa kievit in.
Mees werd geboren in een eenvoudig nest. Zijn ouders hadden het niet breed. Geld om een nest te kopen, hadden zij niet. Daarom hadden zij zelf in een maisveld een klein nest gebouwd waarin precies genoeg ruimte was voor vier eieren. Drie kleine en één wat grotere. Mees was als eerste uit het ei gekropen. Een uurtje later kreeg hij een zusje. “Die moet zeker ook een naam hebben?”, vroeg zijn vader aan zijn moeder. “Ja, laten we haar Merel noemen”, stelde zij voor. “Jij je zin”, stemde pa kievit in.
Een half uur later kondigde ook de geboorte van het derde kievitje zich aan. Hij stak zijn kopje uit het ei en keek recht in de zon. Hij kreeg er een niesbui van. “Hatsjoe! Hatsjoe!”, klonk het. “Het is weer een jongen”, constateerde vader kievit. “We noemen hem Snip.” “Waarom Snip?”, vroeg ma kievit. “Omdat hij verkouden is”, legde pa kievit uit. “Snip… Dat snapt toch geen hond?”, sputterde moeder kievit tegen. “Je kunt er andere diersoorten bij halen, het wordt Snip”, toonde de vader zich standvastig.
Ei vier bleef nog een paar dagen een ei. In afwachting van de geboorte van kievitje nummer vier gingen de kersverse ouders van een drieling op zoek naar eten voor hun pasgeboren kroost. Na een paar uur wachten kreeg Mees echter al de eerste tegenslag in zijn nog prille leven. Waar hij had gehoopt op lekkere moedermelk, kwam zijn vader aanvliegen met een worm. Pa kievit propte de worm in zijn snavel. Het deed Mees kokhalzen. “Geef maar aan mij”, zei zusje Merel. “Ik wil ‘m anders ook wel”, riep broertje Snip. “Nee hoor, lekker”, zei Mees dapper, terwijl hij de worm kokhalzend doorslikte.
Drie dagen later kwam ook het vierde ei uit. Het was weer een jongen, maar zowel vader als moeder keken verbaasd toen zij de pasgeborene zagen. “Wat is dit een vreemde vogel”, riep vader kievit uit. “Hij lijkt helemaal niet op een kievit. Ben jij soms vreemdgegaan?” Moeder ontkende. Zij had geen idee wat er gebeurd kon zijn. “Misschien is het ei hier bij ons te vondeling gelegd. Ik heb wel eens gehoord dat koekoeken dat doen”, opperde zij. “Dit is geen koekoek”, wist vader. “Ik denk dat het een meeuw is. We noemen hem Guus.”
In de dagen die volgden vlogen vader en moeder kievit af en aan met regenwormen en insecten. Mees werd er elke keer weer misselijk van. Hij was dan ook blij dat zijn ouders af en toe wat onrijpe zaden meenamen. Die vond hij wel lekker. “Als ik later het nest uit ben en op mezelf woon, word ik vegetariër”, vertrouwde hij op een dag zijn zusje en broertjes toe.
Mees, Merel, Snip en Guus groeiden als kool. Al snel was het nest te klein en werd het tijd dat de kinderen het ouderlijk nest zouden verlaten. “Ik ga jullie vliegles geven”, sprak vader kievit. “Mees, jij bent de oudste, dus mag jij als eerste. Ik doe voor hoe het moet. Let goed op.” Vader sloeg zijn vleugels uit, maakte een sprongetje en was binnen enkele seconden metershoog in de lucht. “Nu jij”, zei hij tegen Mees, nadat hij was geland. Mees sloeg zijn vleugeltjes uit, maakte een sprongetje en was binnen enkele seconden bijna een meter hoog. Hij keek naar beneden en raakte meteen in paniek. Van schrik hield hij zijn vleugels stil. “Gebruik je vleugels”, riep zijn vader nog, maar het was al te laat. Mees lag op de grond. “Geeft niks”, zei pa kievit. “We proberen het gewoon opnieuw.” “Ik durf niet”, zei Mees met een piepstemmetje. “Het is zo hoog.” “Niet opgeven. Je moet doorzetten”, moedigde Merel haar broertje aan. Mees probeerde het nog vier keer, maar kwam telkens niet hoger dan een meter. Hoger durfde hij niet. Broer Guus, die dus eigenlijk een meeuw is, had de pogingen van Mees van een afstandje zitten bekijken. “En dan vinden jullie mij een vreemde vogel? Een kievit die geen wormen lust en niet durft te vliegen omdat hij hoogtevrees heeft… Dat is pas een vreemde vogel”, riep hij.
Peinzend staat Mees aan de rand van een weiland. Een stukje verderop loopt een groepje vrouwen. Onder hen de vrouw op wie hij stapelverliefd is en met wie hij een gezin wil stichten. Hij denkt terug aan de voorlichting die zijn vader had gegeven. “Als je met een vrouw wilt paren, zul je hoog in de lucht acrobatische capriolen moeten uithalen”, hoort hij zijn vader nog zeggen.
“Kom op, je kunt het”, spreekt Mees zichzelf moed in. Hij loopt het weiland in, spreidt zijn vleugels, maakt een sprongetje en is binnen enkele seconden bijna een meter hoog. Op die hoogte vliegt hij een paar keer over het groepje vrouwen heen. “Wie is dat?”, hoort hij de vrouw op wie hij verliefd is vragen. “Oh, dat is Mees. Hij heeft hoogtevrees. Volgens mij wil hij jou versieren, want hij kijkt de hele tijd naar je”, zegt één van de andere vrouwen. Als Mees dat hoort, houdt hij zijn vleugels stil en laat hij zich vallen. Hij staat snel op en loopt als een kievit naar de rand van het weiland.
Daar zit hij dan. Teleurgesteld in zichzelf. Hij schaamt zich. Hij zwelgt zo in zelfmedelijden dat hij niet in de gaten heeft dat de vrouw op wie hij verliefd is hem achterna is gekomen. “Hoi Mees”, zegt ze. Mees schrikt op uit zijn gedachten. “Oh, hal hal hallo”, hakkelt hij verlegen. “Wat heb jij een mooie kuif”, zegt zij. “Jij hebt ook een mooie kuif”, reageert Mees. “Jij bent trouwens helemaal mooi.” Zij gaat naast hem zitten, slaat een vleugel om hem heen en zegt: “Ik hoor dat jij hoogtevrees hebt. Dat vind ik heel naar voor je. Ik vind het heel dapper van je dat je toch geprobeerd hebt om op de kievitenmanier indruk op me te maken. Dat is je gelukt. Zullen we samen lunchen?” Mees weet niet wat hem overkomt. “Ja, gezellig. Zal ik een regenworm voor je vangen. Of heb je liever een kever of een spin?” “Hè bah. Dat lust ik niet. Geef mij maar een paar onrijpe zaden”, zegt zij.
Even later steken ze vleugel in vleugel de weg over naar de akker waar zaden te vinden zijn. Onderweg vraagt Mees naar haar naam. Zij vertelt dat ze geen naam heeft, omdat vogels volgens haar ouders geen namen hebben. “Mag ik je dan een naam geven?”, vraagt Mees. Dat mag. “Dan noem ik je Duifje.” “Wat een mooie lieve naam”, zegt Duifje en ze strijkt met haar vleugel over zijn kuif.
Ze kijken samen nog eenmaal achterom en zien hoe enkele mannen hoog in de lucht halsbrekende acrobatische capriolen uithalen boven het groepje vrouwen in het weiland. “Patsers”, zegt Duifje. Dan lopen ze verder. Een mooie toekomst tegemoet.