Gloeiende, gloeiende, gloeiende

Het jaar geraakt weer op z’n einde. De herfst is ingetreden. Blaadjes vallen van de bomen, de temperatuur daalt en het wordt weer steeds vroeger donker. Zonder dat je het eigenlijk in de gaten hebt, doe je in huis steeds vroeger verlichting aan. Je staat er niet bij stil. Ik in elk geval niet, want ik moet elke avond een rondje door mijn huiskamer lopen om de verschillende lampen aan te doen. En aan het eind van elke avond loop ik datzelfde rondje in tegenovergestelde richting om de lampen uit te doen. Zonder er bij na te denken. Ik weet immers mijn hele leven al niet beter dan dat je als het donker wordt wat lampen aan doet. En aan het eind van de avond, als je naar bed gaat, ook weer uit natuurlijk, want anders loopt de energierekening te hoog op.

Gisteravond liep ik weer mijn rondje door de kamer om de lampen aan te doen. Opeens realiseerde ik me dat er een tijd is geweest waarin er helemaal geen lampen waren. Dat huizen verlicht werden met kaarsen en fakkels. En dat er ooit iemand op het idee is gekomen om de gloeilamp uit te vinden. Over wie dat nu geweest is, lopen de meningen uiteen. Was het Thomas Alva Edison? Of komt de eer toe aan Heinrich Göbel of Joseph Swan? Ik weet het niet. Eerlijk gezegd, boeit het me ook niet. Wat mij intrigeert, is hoe iemand ertoe is gekomen om de gloeilamp uit te vinden.

Ik neem u even mee terug in de tijd. Het is ergens tussen 1854 en 1879. Thomas Heinrich Joseph zit op de bank in zijn woonkamer. Hij staart naar het plafond. “Vrouw”, zegt hij na een tijdje. “Vrouw, die ronde gaten in het plafond zijn mij een doorn in het oog. Ik weet niet wie ooit bedacht heeft dat er ronde gaten in het plafond moeten zitten. Ze zijn volslagen zinloos en ik vind ze ontsierend. Ik ga iets uitvinden om die gaten een functie te geven.” “Ach, ik stoor me niet aan die gaten, lieve Thomas Heinrich Joseph, maar als jij je eraan stoort en er iets aan wil doen, houd ik je niet tegen.”

Thomas Heinrich Joseph gaat naar zijn schuurtje. Hij kijkt in het rond en ziet een trechtervormig plastic ding liggen. Dat had hij ooit van de dierenarts gekregen. Hij moest het om de hals van zijn hond doen om te voorkomen dat het dier na een operatie aan de hechtingen ging knabbelen. “Kijk, hier kan ik wat mee”, zegt Thomas Heinrich Joseph hardop. Hij knutselt twee trechtervormige dingen. Een kleine dat net het gat in het plafond afdekt en een wat grotere, dat hij met een kabel aan het kleine trechtertje verbindt.

“Wat vind je ervan?”, vraagt hij aan zijn vrouw, nadat hij het resultaat van zijn knutselwerk aan het plafond heeft gehangen. De vrouw van Thomas Heinrich Joseph kijkt een tijdje naar het ding dat aan het plafond bungelt. “Ik vind het op zich wel mooi hoor, Thomas Heinrich Joseph”, zegt ze dan. “Ik hoor een maar”, zegt Thomas Heinrich Joseph. “Nou.., ja… ik vind het nog niet af”, antwoordt zijn vrouw. “Wat mankeert er nog dan?”, vraagt Thomas Heinrich Joseph. (Ik begin er zo langzamerhand wel spijt van te krijgen dat ik de man drie voornamen heb gegeven – GdK).

“Misschien is het een idee om vanuit de meterkast een paar stroomdraden naar het gat in het plafond te trekken en in de grote trechter een fitting te maken”, zegt de vrouw van. “En dan?”, vraagt Thomas Heinrich Joseph. “Tja, dan moet je nog iets uitvinden dat licht geeft. Dan heeft dat ding een functie”, antwoordt de vrouw. En dus trekt de uitvinder zich weer terug in zijn schuurtje.

Na een paar weken knutselen komt hij de woonkamer in met een peervormig glazen ding in zijn hand. Aan de onderkant ervan heeft hij een stukje metaal met schroefdraad aangebracht. Thomas Heinrich Joseph stapt op een stoel en draait het glazen ding in de fitting. En er is licht. “Geweldig”, roept zijn vrouw. “Mijn lieve Thomas Heinrich Joseph, je bent een genie. Hoe ga je je uitvinding noemen?” “Daar moet ik nog even over nadenken”, antwoordt de man met drie voornamen.

Na een avond genoten te hebben van een verlichte kamer, staat de vrouw op van de bank. “Het is tijd om naar bed te gaan, man”, zegt ze. “Ik ga vast naar boven. Doe jij het licht uit?” De vrouw is nog niet halverwege de trap als ze haar man een kreet hoort slaken. Ze keert om en rent de kamer in. Ze ziet haar echtgenoot op de stoel staan. “Gloeiende, gloeiende, gloeiende”, schreeuwt hij. “Dat ding is gloeiend heet.” “Dan noemen we het een gloeier”, oppert de vrouw. “Kan”, antwoordt Thomas Heinrich Joseph. “Maar daar denken we nog wel verder over na. Misschien gaat er wel een lampje branden voor een betere naam. Er is echter iets dat meer prioriteit heeft.” “Oh, wat dan?”, vraagt zijn vrouw nieuwsgierig. “Een schakelaar”, zegt Thomas Heinrich Joseph. Die ga ik morgen uitvinden.”

Ik weet nog niet precies hoe laat, maar vanavond loop ik weer mijn rondje door mijn huiskamer om de lampen aan te doen. En dan zal ik even denken aan Thomas Heinrich Joseph. En aan de les die ik tijdens het schrijven van dit verhaal heb geleerd: Geef personen in je verhaal nooit drie voornamen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *