Ik kan niet (meer) zwemmen
“Weet je wat voor jou goed zou zijn?”, zei laatst een kennis aan wie ik had verteld dat ik al een tijdje niet lekker in m’n vel zit. Ik wist het niet. “Zwemmen”, zei de kennis. “Dat is goed voor lichaam en geest. Het ontspant.” Het moge duidelijk zijn dat de kennis niet tot mijn heel goede kennissenkring behoort. Anders had hij vast wel geweten dat ik niet kan zwemmen. Ik heb jarenlang zwemles gehad, maar het is geen enkele instructeur gelukt om mij zonder plankje meer dan twee slagen te laten maken. Ik raak al in paniek als ik met mijn voeten in een afwasteiltje zit. Ik ben geen zwemmer. Op zich vreemd, want één keer in mijn leven was ik toch de allersnelste zwemmer. Maar dat was nog in mijn spermatijd.
Het was een mooie nazomerdag in september 1951. Ik zat met miljoenen anderen opgesloten in een kleine ruimte. Ondanks dat we met zovelen waren en de ruimte beperkt was, was het er toch redelijk comfortabel. We waren allemaal minuscuul klein en bestonden uit niet meer dan kop en staart. We hadden geen van allen ledematen. Daar konden we elkaar dus niet mee in de weg zitten. Het was er goed toeven. Tot die bewuste dag in september 1951. Plotsklaps begon de omgeving te schudden. De aanwezigen keken elkaar vragend aan, maar niemand had een idee wat er aan de hand was. Het zal wel weer ophouden, was de algemene gedachte. Maar het hield niet op. Het schudden werd frequenter en heviger. Er ontstond paniek in de miljoenenmassa. Bij de zoveelste hevige schok vluchtte de massa naar de uitgang. We zwommen een lang, smal kanaal in. Ik had het geluk dat ik me redelijk vooraan bevond. Ik had slechts enkele tientallen zwemmertjes voor me. Achter me deden zich in het gedrang vele kop-staartbotsingen voor, maar ik zwom door. In de verte zag ik de plek waar het rustig en veilig was. Ik had nog twee zwemmers voor me. Ik zwom of mijn leven ervan afhing -welbeschouwd was dat ook het geval- en wurmde me tussen het tweetal in, waardoor beiden tegen de kant aan kwamen en snelheid verloren. “Eikel!”, hoorde ik één van hen nog roepen toen ik als eerste aantikte. Ik keek triomfantelijk om me heen. Het was dat ik geen armen had, anders zou ik die zegevierend omhoog hebben gestoken. Ik zag de verliezers verslagen afdruipen.
“Kun jij niet zwemmen? Misschien moeten we dan samen gaan. Dan zal ik het je leren”, zei de kennis, nadat ik hem mijn tekortkoming had opgebiecht. Ik heb het aanbod beleefd afgeslagen. Ik heb vanaf mijn negende tot in mijn militaire diensttijd zwemlessen gehad. Nu moet ik daarbij aantekenen, dat je als je niet kon zwemmen, het in mijn tijd in militaire dienst nooit zou leren. Met één arm zwemmen omdat je de hand aan je andere arm nodig had om je te ruim bemeten dienstzwembroek op z’n plek te houden, was voor een niet-zwemmer niet te doen. Maar de eerlijkheid gebiedt mij te bekennen dat ik het ook zonder die handicap niet geleerd zou hebben. Ik ben geen zwemmer.
Ik neem u mee terug naar een regenachtige maandagavond ergens in 1961. Mijn vader had mij op de fiets voor mijn tweede zwemles naar het Sportfondsenbad aan de Gooilandsingel in Rotterdam-Zuid gebracht. De week ervoor had mijn moeder me gebracht. Zij had gewacht tot ik door de ingang van de kleedruimte was en ging toen zelf via een andere ingang naar een terras om mijn verrichtingen te volgen. Zij zag hoe ik zenuwachtig en onwennig het verkeerde rijtje koos en plompverloren het diepe bad instapte. Een oplettende badjuffrouw redde mij van een voortijdige verdrinkingsdood en bracht mij naar het beginnersklasje in het ondiepe bad. En hoewel het water daar maar net tot mijn middel kwam, raakte ik in paniek. Op dat moment wist ik het: ik ben geen zwemmer. Mijn vader -ook geen zwemmer- zette mij bij de ingang van het zwembad af. Hij ging zelf niet naar binnen. “Ik kom je over een uur weer ophalen”, zei hij. Hij stapte op zijn fiets en reed weg. Ik zwaaide hem na en liep naar de ingang. Toen mijn vader uit het zicht was verdwenen, kreeg ik een lumineuze ingeving. Ik ging niet naar binnen, maar wachtte buiten op mijn vader. Een beetje eng vond ik het wel, want het was donker en omdat het regende was het stil op straat. Af en toe droogde ik mijn gezicht en haren af met de handdoek. Ik pakte mijn zwembroek uit mijn badtas en legde die in een plas. Zo, ik had gezwommen. Hoe kon anders mijn zwembroek nat zijn? Ik had echter een klein, doch belangrijk detail over het hoofd gezien. Daar kwam ik achter toen mijn moeder thuis de zwemspullen uit de badtas haalde. “Jij hebt helemaal niet gezwommen”, sprak zij streng. Ik kreeg een kleur en hakkelde dat ik wel in het zwembad was geweest. “Waarom ruik ik dan geen chloor?”, vroeg ze terwijl ze m’n zwembroek onder mijn neus hield. Ik moest mijn misdaad toen wel bekennen. Daarna zag zij er wekelijks op toe dat ik mij in het zwembad begaf. Maar verder dan wat gespartel met kurken en een plankje heeft ze mij nooit zien komen. Ik ben geen zwemmer.
Toch ging ik in mijn jeugd vaak met vriendjes en vriendinnetjes ‘zwemmen’. Dan gingen we op de fiets naar de kanovijver in het Zuiderpark aan de Oldegaarde. Ik sprong vol bravoure het water in. In het ondiepe gedeelte, dat wel. En dan schuurde ik met mijn buik over de bodem. Echt plezier had ik niet, maar dat kwam even later wel als we bij de houten keet snoep kochten en vervolgens gingen voetballen. Ik ben nu eenmaal geen zwemmer.
“Maar toch zou het goed voor je zijn”, probeerde de kennis nog maar eens. Ik vertelde hem dat hij mij niet kon overtuigen. Ik zie mezelf echt niet op mijn leeftijd met knikkende knieën met bandjes en een plankje in het pierenbadje staan. Dat is niet goed voor mijn zelfbeeld. Ik kan niet zwemmen. So what? Ik kan niet alles kunnen. Ik ben geen zwemmer. Behalve dan op die ene mooie nazomerdag in september in 1951.
Geweldig leuk verhaal!
Ik heb eerlijk gezegd ook nooit een kievit zien zwemmen. C’est ca!
Mooi verhaal Gert,
Je had er nog even bij kunnen vermelden:
Dienstzwembroek genaamd: zwembroek wol, groen, maat te groot of te klein…..
En dat waren de diest eitjes waar we in 1974 mee bezig waren …
Klopt, Anne. In mijn geval meerdere maten te groot. Afgezien daarvan wel een mooie diensttijd beleefd. Een aantal mooie mensen leren kennen. En jij bent er één van. Leuk dat we nog altijd contact hebben. Wellicht een goed idee om me deze zomer eens naar het ‘hoge’ noorden te begeven en elkaar na al die jaren weer eens te ontmoeten.
Met veel plezier gelezen. Dank.