Het geheim van mijn vader
Pasen 2013. Het is koud, het vriest en af en toe valt er sneeuw. Pasen valt vroeg dit jaar en de winter is laat. Maar het is niet daardoor dat ik al dagen van slag ben. Dat komt doordat ik Pasen sinds twee jaar niet meer associeer met het Bijbelverhaal, maar met het overlijden van mijn vader. Ook al viel Pasen toen op 24 en 25 april en was het bloedheet. Sinds 2011 zijn de paasdagen voor mij mijn Pa’s dagen. Dan speelt de hele film van zijn laatste uren zich weer voor mijn ogen af. Dan denk ik aan die twee brandende vragen die ik hem had willen stellen, maar die ik niet heb gesteld. Wat is het geheim dat mijn vader meenam in zijn graf?
Ik zal een jochie van 8 of 9 geweest zijn toen ik voor het eerst met mijn vader mee mocht naar zijn werk. Mijn vader was toen melkboer bij de R.M.I. en had twee wijken in Rotterdam. Ik weet nog goed dat mijn vader mij om een uur of vijf ’s ochtends zachtjes wakker maakte. We aten samen een beschuitje met basterdsuiker en dronken een kop thee. Even later zat ik bij hem achterop de fiets. We woonden ‘op Zuid’, aan de Langegeer in Tuindorp-Vreewijk om precies te zijn. Het depot van de R.M.I. dat staat voor Rotterdamse Melk Inrichting, was gevestigd ‘in de stad’. Volgens mij in de Wagenstraat, maar het kan ook Westewagenstraat zijn geweest. Mijn geheugen laat me op dit punt in de steek. Wat ik nog wel heel goed weet, is dat ik samen met mijn vader in de kleine cabine van de ‘ijzeren hond’ door het centrum van Rotterdam ‘scheurde’. Mijn vader was zeer bedreven in het besturen van het karretje en soms mocht ik op een recht stuk ook even alleen die grote ijzeren driehoek (het stuur) vasthouden. Trots als een pauw imiteerde ik mijn vader. Potlood achter mijn oor en een opgerold stukje papier als shaggie in mijn mondhoek. Mijn vader, wat was ik trots op hem.
Enkele jaren later werd mijn vader door kennissen gevraagd om bij hun assurantiekantoor te komen werken. Overdag moest hij dan op pad om de verzekeringspenningen te innen en ’s avonds ging hij de deur uit om verzekeringen af te sluiten. Hij haalde zijn rijbewijs en kreeg een auto van de zaak. En als ik vrij was van school ging ik overdag met hem mee. Dan aten we onderweg wat in een cafeetje in Pernis en bespraken van alles en nog wat. Mannen onder elkaar. Wat was ik trots op hem.
Het was een zware periode voor mijn vader. Hij was vrijwel nooit meer thuis. Alleen maar aan het werk. En omdat in die periode mijn moeder ziek werd, besloot hij op een gegeven moment een andere baan te zoeken. Hij werd bestelchauffeur bij een doe-het-zelfzaak in Rotterdam. En u raadt het al, ik ging elk vrij uurtje met hem mee. Samen reden we in een Ford Transit door het land om bij klanten spaanplaten, schroten, plafondplaten en wat dies meer zij af te leveren. We hebben wat afgesjouwd samen.
Het werd 1979. Mijn vader was inmiddels afgekeurd. Zijn tijd als militair in het vroegere Nederlands-Indië en de zware banen hadden hun tol geëist. Hij was dus thuis toen we op 21 maart 1979 te horen kregen dat mijn moeder niet lang meer zou leven. Mijn vader heeft mijn moeder naar het einde begeleid op een manier die mij vervulde van trots. Mijn vader.
In de jaren die volgden veranderde de verstandhouding met mijn vader. Hij vond een nieuwe partner en ik trouwde met Tiny. Wat er nu eigenlijk precies is gebeurd, weet ik nu nog altijd niet, maar feit is dat mijn vader en ik steeds vaker botsten. Menigmaal reed ik naar Krimpen a/d IJssel, waar hij inmiddels woonde, om weer een conflict uit te praten. Ik zag dat mijn vader niet gelukkig was, ontevreden vooral. Vaak kreeg ik te horen dat hij het met zijn kinderen niet had getroffen. Nee, dan de kinderen van zijn zus of die van zijn broers. Eén keer beet hij me in zijn boosheid zelfs toe dat als het aan hem had gelegen mijn zus en ik nooit geboren zouden zijn. Dat deed pijn. Toch bleef ik met hem praten omdat ik merkte dat hem iets dwars zat. Iets waar hij misschien wel over wilde praten, maar niet kon.
Jaren later zat ik aan het sterfbed van mijn ome Jaap, de broer van mijn moeder. Ome Jaap vroeg me of mijn vader mijn zus en mij het al verteld had. HET! Ik had geen idee waar mijn oom het over had, dus vroeg ik hem waar het over ging. “Nee”, zei ome Jaap, “Ik zeg niets. Je vader heeft beloofd het jullie zelf te vertellen.”
In de jaren die volgden heb ik in gesprekken met mijn vader vaak geprobeerd erachter te komen wat HET nu eigenlijk precies was. Ik deed dat door op slinkse wijze allerlei persoonlijke vragen te stellen. Maar het hem recht op de man afvragen durfde ik niet. Mijn vader en ome Jaap hebben elkaar nooit gemogen. Als ik zijn naam zou laten vallen, zou ik er nooit achter komen wat er in het verleden wellicht ooit is gebeurd. Mijn vader zou ontploffen.
Mijn vader was inmiddels al enkele jaren bedlegerig. Hij had huidkanker en leed veel pijn door open wonden. Kort na het overlijden van mijn Tiny in 2007 had hij me bij zich geroepen. Hij voelde dat hij niet lang meer te leven had en wilde dat ik zijn begrafenis zou regelen. In de vier jaren die hij er daarna nog was, ging het eigenlijk alleen nog maar daarover. Op zaterdag 23 april 2011 werd ik gebeld. Mijn vader was uit bed gekomen en in de gang was hij ten val gekomen. Ik ben direct in mijn auto gesprongen en naar hem toe gereden. Ik arriveerde ongeveer tegelijkertijd met de gealarmeerde weekendarts. Zij onderzocht mijn vader en liet de term pre-terminaal vallen en vertrok weer. Janny, de partner van mijn vader, was behoorlijk overstuur. Ik heb haar toen het advies gegeven om er even een paar uurtjes tussenuit te gaan. Naar een zus of een vriendin om haar gedachten te verzetten. Ik bleef bij mijn vader. We hebben gepraat. Over van alles en nog wat. Maar niet over HET. Er was nog tijd, dacht ik toen. Pre-terminaal is niet acuut. Mijn vader bracht uiteraard wel weer zijn begrafenis ter sprake. Op een gegeven moment zei hij: “Ik weet niet of er mensen zijn die willen spreken op de begrafenis. Jij wel, neem ik aan.” Dat was dé kans om in elk geval één van de twee brandende vragen te stellen. De vraag “Pa, ben je dan toch een beetje trots op me?” brandde op mijn lippen, maar ik stelde ‘m niet.
Op maandag 25 april – het was inmiddels tweede Paasdag- ging het zichtbaar slechter met mijn vader. Ik besloot toch maar weer de weekendarts te bellen. “Bedankt voor alles”, zei mijn vader. “Het is goed, pa”, was het enige wat ik wist te zeggen. De weekendarts arriveerde. Hij had het druk, was gehaast en maakte een geïrriteerde indruk. “Wat wil je nu eigenlijk?”, vroeg hij mijn vader op onvriendelijke toon nadat hij hem vluchtig had onderzocht. “Ik wil naar boven”, antwoordde mijn vader. De arts dacht een kort moment na en wendde zich vervolgens tot Janny en mij. “Ik kan hem iets toedienen waardoor hij in slaap valt. De kans bestaat dat hij niet meer wakker wordt. Maar daarvoor heb ik wel jullie toestemming nodig.” Janny en ik keken elkaar aan. Het was mijn vaders wens, dus gaven wij toestemming. De arts had haast, hij had nog meer patiënten te bezoeken. Voordat wij het in de gaten hadden, bracht hij mijn vader in slaap. We kregen geen kans om nog iets tegen hem te zeggen.
Mijn vader is inderdaad niet meer uit zijn slaap ontwaakt. Kort na middernacht blies hij zijn laatste adem uit. Ik heb hem niet meer kunnen vragen wat HET nu eigenlijk was. Of ik daar ooit nog het antwoord op krijg…? Misschien wil ik het ook helemaal niet weten. Maar wat ik wel heel graag wil weten, is “Pa, was je toch een beetje trots op me?”
Jouw beste stuk tot dusver. Met spanning gelezen.
Tranen in mijn ogen en wat zal die vent trots op je zijn als die jouw eitjes zou kunnen zien nu!