Bruut vermoord
In februari schreef ik onderstaand gedicht over de conifeer en de boom in de tuin van mijn overbuur.
Fier staken hun kruinen boven het dak van mijn schuur.
Het is het laatste gedicht dat ik over dit mooie duo heb geschreven,
want beiden zijn niet meer in leven.
Hoewel de oude heer zich inmiddels met mooie bladeren had aangekleed,
verstoorden nieuwe overburen zijn leven wreed.
Met bijl en zaag
haalden zij zijn houten lijf omlaag.
En de wulpse conifeer?
Helaas, ook zij is niet meer.
Bruut vermoord, uit mijn zicht.
De enige herinnering die er nog is, is een gedicht.
Zij aan zij
Zij aan zij
Staan zij
In de tuin van de overbuur
Ik zie hun kruinen boven het dak van mijn schuur
Rechts staat hij, als een oude kale heer
Stram en stijf
Naakt, geen blad meer aan zijn lijf
Links staat zij, een mooie conifeer
Een juffer, groen gekleed
Die niet onder herfst en winter leed
Wulps wiegend danst zij in de wind
Ze is nog jong, nog maar een kind,
denkt hij, en laat haar maar begaan
Terwijl hij roerloos stil blijft staan
Zij heeft nochtans de smaak te pakken
En werpt zich onstuimig in zijn kale takken
Heel even lijkt het alsof zijn houten lijf een beetje trilt
Maar hij herpakt zich snel en gilt
Raak me niet aan
Blijf rustig naast me staan
Zij laat hem los, voelt zich alleen
En fluistert: je bent van hout, toch niet van steen?
Hij antwoordt niet, ergert zich aan een merel
Die op zijn kale kruin zit te flirten met haar kerel
Jaag ze weg, smeekt hij de conifeer
Maar die beweegt nu ook niet meer
Zij aan zij
Staan zij
In de tuin van de overbuur…