Tegen de wind in (6) – Hemelse reis
Johan ligt uitgestrekt in de struiken langs de lange polderweg. Hij is moe. Doodmoe. Van het voortdurend fietsen tegen de wind in, van het telkens weer moeten omrijden vanwege de vele obstakels die op zijn weg werden opgeworpen. Even dacht hij dat het fietsen makkelijker ging. Dat was in de stad tussen de huizen en in het gezelschap van een groep mensen. Zijn tocht werd zelfs even aangenaam. Maar de andere mensen hebben allemaal hun eigen levens en voordat Johan het goed en wel in de gaten had, fietste hij weer alleen. En bijna ongemerkt fietste hij weer die eindeloze stille polder in.
Johan sluit zijn ogen. Enkele minuten geleden heeft hij zijn fiets in de vaart gesmeten. Hij vulde zijn veldfles met water uit de vaart en zocht de beschutting van de struiken. Uit zijn jaszak haalde hij enkele doosjes met medicijnen die hij al een tijdje niet meer had geslikt. Zorgvuldig bewaard voor het moment dat hij geen weerstand meer kon bieden aan de harde tegenwind. Hij stopte een handjevol pillen in zijn mond en nam een slok uit de veldfles. Het vieze water uit de vaart deed hem kokhalzen, maar hij wist de pillen binnen te houden. Voor de zekerheid nam hij nog wat pillen in. En nu voelt Johan zich langzaam maar zeker wegglijden in een diepe, diepe slaap.
Met een schok wordt Johan wakker. Hij voelt dat hij zweeft. Als hij naar beneden kijkt, ziet hij zijn lichaam in de struiken liggen. Hij zweeft verder, hoger en hoger. Hij is ijzig kalm. ‘Vreemd’, denkt hij. ‘Ik zou nu met mijn hoogtevrees enorm in paniek moeten raken.’ Dan wordt het plotsklaps donker om hem heen. Johan ziet niet meer waar hij zweeft. Maar hij zweeft nog. Dat voelt hij. Hij tuurt om zich heen en ziet in de verte een witte stip. De stip komt snel dichterbij en wordt almaar groter. Het licht dat er uitstraalt wordt steeds feller. Johan ziet een enorme poort. Voor de poort staat een man met een witte baard in een lang wit gewaad. Door het felle witte licht ziet Johan eigenlijk alleen zijn gebruinde gezicht en zijn handen, die los van zijn lichaam lijken te zijn. Johan zweeft niet meer.
“Goedemiddag. Wie bent u?”, vraagt de man met de baard. Johan stelt zich voor. “En wie bent u?”, vraagt hij dan. “Petrus”, antwoordt de man. “Maar dat had u kunnen weten als u uw reis goed had voorbereid. Ik heb het idee dat daar geen sprake van is. U komt in onze administratie namelijk niet voor. Ik mag u dus niet binnenlaten.”
Daar staat Johan, letterlijk met zijn ziel onder zijn armen voor de Hemelpoort. Hij mag er niet in. Hij vertelt Petrus zijn verhaal en waarom hij vindt dat hij beneden niet meer verder kan. Maar Petrus is onverbiddelijk. “Regels zijn regels”, zegt hij. “Als we iedereen die zich hier op eigen initiatief meldt binnen moeten laten, is het binnen de kortste keren overvol. Dat moeten we niet willen.”
Johan vertelt Petrus dat zijn Cathy en zijn ouders hier ook zijn. “Ik kan toch wel bij Cathy of mijn ouders intrekken?”, probeert hij toch binnen te komen. “Wanneer zijn die overleden?”, vraagt Petrus kortaf. Johan noemt de jaartallen. “Beste man, u hebt werkelijk geen idee hoe het er hier aan toe gaat. Het leven is niet eeuwig, maar de dood is ook niet eeuwig. Uw Cathy en uw ouders zijn hier niet meer. Die zijn allang aan nieuwe levens begonnen. Als je hier wordt toegelaten, krijg je een half jaar de tijd om bij te komen van de aardse beslommeringen. Daarna moet je aan een nieuw leven beginnen. Doorstroming noemen we dat. We hebben nu eenmaal niet de ruimte om alle zielen hier eeuwig te laten blijven.”
Johan denkt na. Hij moet wennen aan het idee dat Cathy en zijn ouders ergens op de aarde verblijven en het wellicht enorm naar hun zin hebben. Petrus ziet de denkrimpels op het gelaat van Johan en zegt: “Ik begrijp dat dit een schok voor u is en ik wil u dan ook in deze toestand niet terugsturen. We hebben hier een wachtruimte. Dat noemen we met een knipoog naar het wereldse gebeuren ook wel ons zielzoekerscentrum, hahaha… Sorry, mijn lach is ongepast. Als u wilt, kunt u daar plaatsnemen. U ondergaat dan een medische keuring en u moet een aantal vragenlijsten invullen.”
Even later zit Johan in de wachtruimte. Samen met nog ongeveer tachtig zielige zielen die niet door de Hemelpoort mogen. Ze hebben allemaal een iPad gekregen om de vragenlijsten in te vullen. Met de eerste lijst, persoonlijke gegevens, is Johan snel klaar. De tweede lijst betreft reïncarnatievoorkeuren. Gevraagd wordt om in de categorieën Mens, Dier en Plant één of meer keuzemogelijkheden aan te vinken. Johan bekijkt per categorie de mogelijkheden. In de categorie Plant zet hij een vinkje achter Klaver. Bij opmerkingen vult hij in: In volgend leven graag wat meer geluk, dus bij voorkeur een Klavertje vier. De categorie Dier vergt meer tijd. Er zijn verschillende dieren die hij best zou willen zijn. Johan denkt aan de woorden van Petrus en zet het vinkje achter eendagsvlieg. ‘Even op en neer en dan weer een half jaar rust’, redeneert Johan, maar dat zet hij wijselijk niet bij de opmerkingen. In de categorie Mens geeft Johan geen voorkeuren aan. Bij opmerkingen schrijft hij: man, vrouw, kleur, geloof… het maakt me niet uit. Als ik maar wel een goed mens word.
Petrus komt de wachtruimte binnen. Hij roept: “Papa, papa, je bent weer in slaap gevallen.” Johan opent zijn ogen en ziet zijn zoon in de woonkamer staan. “Je sliep weer”, zegt zijn zoon droog. “En volgens mij droomde je, want je praatte in je slaap.” “Ja”, antwoordt Johan. “Ik droomde.”
En Johan werd als Johan weer wakker. Verdikkeme toch! Leuk geschreven Johan, ehhhh Gert bedoel ik! 🙂
Weer goed gedaan Gert !!