Pa Ling
Uitgeput ligt Pa Ling op de bodem van de zee. Berooid, aan lager wal geraakt. Het water staat hem tot aan de lippen, hij kan het hoofd nauwelijks meer boven water houden. Hij is op weg naar huis, naar de plek waar ooit zijn wieg heeft gestaan. Maar Pa Ling is de weg kwijt. Hij heeft geen idee waar hij nu is. Terwijl hij daar zo ligt, overdenkt hij zijn leven. Waar is het fout gegaan?
Pa Ling denkt aan zijn jeugd, die hij doorbracht in het IJsselmeer. Hij denkt aan hoe verliefd hij was op Aal, zijn buurmeisje. Aal was ook verliefd op hem. Ze zouden gaan trouwen, zo hadden ze afgesproken. Maar daar was de moeder van Aal, een kenau van het zuiverste water, het helemaal niet mee eens. Ling -hij was toen nog geen pa- was in haar ogen te min voor haar dochter. Aal moest trouwen met een man uit een welgestelde vissenfamilie.
Pa Ling weet nog hoe Aal en hij hebben geprobeerd haar moeder ervan te overtuigen dat ze van elkaar hielden en samen een gezin wilden stichten. Maar Aals moeder wilde er niets van horen. Als een ordinair viswijf zwom ze scheldend rond en maakte Ling uit voor rotte vis. Pa Ling herinnert zich dat Aal en hij besloten om er stiekem samen vandoor te gaan. Ze zouden gaan emigreren. Naar Canada of Amerika. Ver weg van die kenau.
Als dieven in de nacht zijn ze vertrokken. Ze hoefden niet ver te zwemmen om bij de kust te komen. Daar aangekomen keken ze nog één keer om en zwommen daarna vastbesloten het zeegat uit. De wijde zoute wereld in.
Ling en Aal namen hun intrek in een leegstaand appartement in een scheepswrak. Ze hadden het dolfijn samen en kregen een groot aantal kinderen, hetgeen hen in de buurt de naam Pa en Ma Ling opleverde. Pa Ling genoot van het leven, speelde met zijn kinderen en vertelde hen sprookjes, zoals ‘Roodkapje en de grote boze Zeewolf’. Pa Ling voelde zich als een vis in het water. Maar na enkele jaren veranderde hun relatie. Aal begon steeds meer op haar moeder te lijken en ontpopte zich als een ware kenau. Ze terroriseerde Pa Ling. En niet alleen hem, nee, de hele buurt. Alle vissen in de omgeving werden bang voor haar, ze sidderden als ze Aal aan zagen komen. Aal kreeg in de buurt dan ook de bijnaam Sidderaal.
Op een dag had Pa Ling er genoeg van. Hij pakte wat spulletjes bij elkaar en trok de patrijspoort van de echtelijke woning achter zich dicht. Hij had geen idee waar hij heen moest, hij zou wel zien waar hij terecht zou komen. Maar daar hoefde hij niet lang over te denken, want slechts twee scheepswrakken verderop zwom hij recht in de vinnen van Ma Kreel. Alsof het was voorbestemd, want Ma Kreel had net haar man de kajuit uitgezet. “Hij was zó bot”, klaagde ze.
Ma Kreel bood Pa Ling aan om bij haar in te trekken. “Ik ben al heel lang verliefd op je”, biechtte ze op. “Elke keer als ik je voorbij zag zwemmen dacht ik bij mezelf: ik zal ’m op een dag voor mij hebben.” Pa Ling krabde zich eens achter zijn kieuwen. ‘Je hebt eigenlijk best wel een lekker bekje’, dacht hij en besloot op haar aanbod in te gaan. Hij trok bij haar in. Wat waren ze verliefd. Zij noemde hem haar Prins op het witte zeepaardje en hij noemde haar liefkozend Rolmops. Pa Ling plukte een bos zeeanemonen en vroeg Ma Kreel ten huwelijk.
Inmiddels waren enkele kinderen uit Pa Lings eerste huwelijk de terreur van hun moeder Aal beu en ook bij Ling en Kreel ingetrokken. Nu was het scheepswrak niet heel erg groot en moesten zij kajuiten delen met de kinderen uit het eerste huwelijk van Kreel. Bovendien was Ma Kreel zwanger en zou er dus op korte termijn ruimtetekort ontstaan. Ze zouden als haringen in een ton op elkaar komen te zitten. Maar geld om te verhuizen naar een groter wrak was er niet.
Maar als de nood hoog is, is de redding altijd nabij. Zo ook voor Pa Ling en Ma Kreel. Pal achter hun scheepswrak zonk een boot vol tabakswaren. Pa Ling zag meteen een gat in de romp en in de markt. Hij gaf de firma Zaag- en Hamervis opdracht het nieuwe wrak te verbouwen tot woning- annex winkelruimte. Pa Ling begon zijn eigen tabakswarenzaak. ‘Pa Ling Rokerij’ had buurman inktvis in sierlijke letters boven de ingang geschreven. Het zou allemaal goed komen, dacht Pa Ling.
Maar wat Pa Ling zich niet had gerealiseerd, was dat je met tabakswaren onder water geen droge boterham kon verdienen. De eerste dag gingen de sigaretten en aanstekers nog grif over de toonbank, maar de volgende dag al stond zijn winkel vol met boze zeebewoners. Wat moesten ze met de troep die hij verkocht? En daar zat Pa Ling, met een scheepswrak vol onverkoopbare tabaksartikelen. De firma Zaag- en Hamervis meldde zich. Zij wilden betaald worden voor de verbouwingswerkzaamheden. Buurman inktvis toonde zich begripvol. Hij sloeg één van zijn armen om Pa Ling heen en zei dat hij voor zijn werk geen geld hoefde. Pa Ling werd ontboden in het belastingkantoor, waar hij werd ontvangen door een aristocratische vis met een dure naam. ‘Fiscus’, las Pa Ling op het bordje op het bureau. Pa Ling werd streng toegesproken en verliet even later aangeslagen het belastingkantoor.
De geldzorgen hadden ook hun weerslag op zijn gezinsleven. Pa Ling moest zijn onlangs verworven en verbouwde scheepswrak verlaten en zien te verkopen. Het gezin moest weer terug naar het veel te kleine wrak waarin het eerst woonde. Ruzies konden niet uitblijven. Pa Ling en Ma Kreel kibbelden steeds vaker. ‘Kibbelingen’, noemde hun jongste kind hen dan. Vaak gingen de ruzies over de oudste zoon van Ma Kreel. Een aan drugs verslaafde slungel, die vaak werd opgepakt omdat hij weerloze oesters kraakte om hen te beroven van hun parels. Pa Ling kon maar niet begrijpen dat Ma Kreel de ‘nutteloze kwal’, zoals hij de jongen noemde, telkens weer liefdevol in huis opnam. “Het blijft toch je kind hè”, zei Kreel dan altijd.
De ruzies volgden elkaar in steeds hoger tempo op. Steeds vaker werd Pa Ling uit de echtelijke sponde gejaagd en moest hij op de mosselbank slapen. Op een dag kwam hij thuis en hoorde hij geluiden uit de kajuit komen. Zachtjes opende hij de deur op een kier en zag zijn vrouw op het bed liggen. Naast haar lag buurvrouw Tong. De twee omhelsden elkaar hartstochtelijk. Pa Ling zag Kreel buurvrouw Tong zoenen. “Gadverdamme”, schreeuwde hij en stormde de kajuit in. Ma Kreel en buurvrouw Tong lieten elkaar van schrik los. “Dat je vreemd gaat, vind ik al pijnlijk genoeg. Maar dan ook nog met een vrouw… dat is pas echt vreemd”, schreeuwde Pa Ling met overslaande stem. Ma Kreel, van de eerste schrik bekomen, keek haar man aan en zei: “Wat is er vreemd aan? Van dat stel aan de overkant begrijp je het wel.” “Ja, maar dat zijn potvissen”, gilde Pa Ling. Op dat moment kwam de verslaafde zoon van Kreel de kajuit binnenzwemmen. “Haai”, zei hij met zijn lijzige stem. “Relax man. Make love, not war.” Pa Ling zag van woede zo rood als een kreeft. Hij keek de slungel aan en riep: “Ja hoor, jij bent weer zo stoned als een garnaal.” Pa Ling duwde de jongen opzij en zwom de kajuit uit. Hij nam niet eens de moeite om wat spullen bij elkaar te zoeken. Hij moest hier weg.
Dagenlang heeft hij gezwommen. Gegeten heeft hij niet. En nu is hij uitgeput. Meer dood dan levend ligt hij op de bodem van de zee. Pa Ling voelt dat hij langzaam maar zeker zijn bewustzijn verliest. Maar dan wordt hij plotseling wakker geschud. Hij ziet twee tonijnen. “Zeg maar Ton”, stelt één van de twee zich aan hem voor. “Wat is er met je?”, vraagt de ander belangstellend. Pa Ling schudt zijn hoofd. “Dat is een lang verhaal”, brengt hij moeizaam uit. “Geen probleem”, zegt Ton. “Vertel maar. Steek van wal, vis.” En dan vertelt Pa Ling het hele verhaal. Over Aal, over Ma Kreel, over zijn mislukte winkel, over de verslaafde zoon en over buurvrouw Tong. “En nu wil ik terug naar huis, terug naar het IJsselmeer. Maar ik ben te moe en te zwak”, zegt hij tot slot. “Wij brengen je terug naar huis”, zeggen de tonijnen. Zij overleggen met elkaar hoe ze dat het beste kunnen aanpakken. “Zie je daar die plank, Ton? Daar leggen we hem op en brengen hem zo naar huis.”
Pa Ling voelt hoe de tonijnen hem optillen en op de plank leggen. ‘Ik ga naar huis’, denkt hij en valt met een gelukzalige glimlach op zijn gezicht in een diepe slaap. Hij droomt dat hij het middelpunt is van een feest. Hij ziet toast en fijne kruiden, hij ziet bedjes van zeekraal en sla…