Over leven
Zwaar hijgend rent Johan in de eindeloos lijkende ziekenhuisgang. In de verte ziet hij een man in een witte jas staan. ‘Daar moet ik zijn’, weet Johan. ‘Daar hebben ze me nodig.’ Hij probeert te blijven rennen, maar dat lukt hem niet meer. Hij vertraagt zijn pas. De man in de witte jas wenkt dat hij door moet lopen. ‘Ik kan niet meer’, probeert Johan te roepen, maar er komt geen geluid uit zijn mond. De man in de witte jas blijft wenken. Johan zet zich weer in beweging.
Struikelend over zijn benen gaat Johan aan het einde van de gang een kamer in. De mensen die daar aanwezig zijn, springen op en applaudisseren. Johan heeft er geen oog en oor voor. Hij is kapot, denkt dat hij doodgaat. Met zijn handen op zijn knieën hijgt hij uit.
“Je hebt het gedaan”, zegt de man in de witte jas. Hij overhandigt Johan een oorkonde. “Deze heb je dubbel en dwars verdiend”, zegt de man erbij. Johan kijkt de man niet-begrijpend aan. “Wat heb ik gedaan dan?”, vraagt Johan, nog altijd nahijgend. “Lees de tekst op de oorkonde maar”, zegt de man in de witte jas. Johan kijkt naar de oorkonde. Het is een stuk doorzichtig plastic met daarop een tekst in witte letters. “Ik kan niet lezen wat er staat”, zegt Johan. “Je moet de oorkonde tegen een donkere achtergrond houden. Dan kun je de tekst lezen”, legt de man in de witte jas uit. Johan kijkt om zich heen. Hij ziet alleen witte muren. Alles in de ruimte is wit. “Het komt erop neer”, zegt de man in de witte jas, “dat je hebt volgehouden. Je hebt niet opgegeven.” “Ik ben alleen maar door de gang gelopen”, zegt Johan. Hij haalt zijn schouders op, rolt de oorkonde op tot een koker en legt hem in een bureaulade.
Johan draait zich om en loopt de kamer uit. Hij gaat naar buiten en betreedt een soort Teletubbielandschap. Mooi groen, glooiend en kort gemaaid gras. ‘Het is prachtig hier’, denkt hij. ‘Alleen jammer van die troep die her en der verspreid ligt.’ Hij raapt een keukentrapje op en deponeert het in een toiletpot die op een heuveltje staat. Hij spoelt het trapje door. Daarna spoelt hij nog een krukje, een paar lege dozen, wat stukken piepschuim, een bakje met oude schroeven en een kapotte paraplu door het toilet. Maar dan gaat het mis. Alles wat Johan door het toilet heeft gespoeld, komt weer naar boven. Hij drukt nog een keer op de knop om door te spoelen, maar het lukt niet meer. Alle spullen worden weer naar boven geduwd. Er gutst water over de rand van de toiletpot. “Gadverdamme, wat een stank komt er uit die pot”, roept Johan. Hij kokhalst.
Johan schrikt wakker. ‘Het was een droom’, realiseert hij zich als hij enigszins bij zijn positieven is. Hij draait zich om en probeert verder te slapen. Dat lukt niet meer. Johan is klaarwakker. Hij probeert te duiden wat de droom te betekenen heeft. Hij heeft wel vaker vreemde dromen. Meestal vervagen die snel, maar deze droom staat scherp en gedetailleerd op zijn netvlies. Opeens ziet hij raakvlakken met een gesprek dat hij eerder die dag had met de dame die hem gaat helpen bij het verwerken van zijn verdriet. Nadat hij in een klein uur zijn verhaal had gedaan, sprak de vrouw: “Ik zie en hoor iemand die er wil zijn voor anderen. Die zichzelf op de laatste plaats zet. Iemand die wil geven, maar niet in staat is te ontvangen. Ik hoor het verhaal van iemand die het heeft over overleven, niet over leven. Ik hoor het verhaal van iemand die is moegestreden, maar niet wil opgeven.” Johan had haar moeten toegeven dat dit inderdaad zijn verhaal is. En hij beseft dat alle elementen ook in de droom aanwezig waren.
Wat de dame niet wist, en wat niemand weet omdat hij het krampachtig verborgen heeft gehouden, is dat Johan wel heel dicht bij het punt van opgeven is geweest. Niet dat hij een einde aan zijn leven zou maken, maar een natuurlijk einde heeft hij wel gewenst. Hij had er zelfs een gedichtje over geschreven:
Het einde
De strijd
Gestreden
Het leed
Geleden
Slapen
Niet meer ontwaken
Dat moet
Het einde zijn
Johan had het gedichtje geschreven nadat hij op het punt was gekomen dat hij besefte er niet meer voor anderen te kunnen zijn. Dat hij te druk bezig was met overleven. Hij had zijn handen vol aan zichzelf. Dat verweet hij zichzelf, want het is niet zoals hij wil zijn. Daardoor verbleekte zijn toch al niet florissante zelfbeeld nog meer. “Logisch en verklaarbaar”, zei de dame die hem gaat helpen zijn verdriet te verwerken. “Maar we kunnen het tij ten positieve keren. Als jij bereid bent om door te pakken.”
“Ja”, had Johan met overtuiging geantwoord. “Ik wil nu doorpakken. Ik wil niet meer overleven. Ik wil leven. Om er echt voor wie ik liefheb te kunnen zijn.”
Geloof in jezelf ‘Johan’ , dan krijgt Gert ook dat broodnodige duwtje in zijn rug om rustig door de natuur te mogen wandelen, en te genieten van alles wat zich in het leven aandient dat door groei en bloei tot stand komt….