Blauwe vinkjes
Veifgever: Egbert Egberts
Woorden: gemist – bericht – kievit – vijf – uniek
Mees kijkt tevreden om zich heen. “Zo, dat ziet er weer netjes uit”, praat hij in zichzelf. “Mijn gezinnetje komt straks thuis in een mooi opgeruimd nest.” Zijn vrouw Duifje heeft hun vier kinderen eerder op de dag vliegles gegeven en nu zijn ze met z’n allen een eerste vliegtocht aan het maken. Mees had zijn kinderen liever zelf leren vliegen, maar -en dat is uniek voor een kievit– hij heeft hoogtevrees. *) Daarom had hij de huishoudelijke taken op zich genomen en het nest opgeruimd en schoongemaakt. Hij kijkt naar boven en schat aan de hand van de stand van de zon in dat het nog wel een uurtje kan duren voordat zijn vrouw en kinderen naar huis komen. “Ik heb nog wel even tijd voor een dutje”, mompelt hij.
Mees is in een diepe slaap. Hij merkt niet dat Gerrit de postduif op de rand van zijn nest is geland. Gerrit kucht, maar Mees slaapt door. Omdat Gerrit haast heeft, doet hij geen poging meer om Mees wakker te krijgen. Hij krabbelt een paar woorden op de enveloppe die hij bij zich heeft en legt deze vervolgens in het nest. Dan draait hij zich om en vliegt snel naar het volgende adres op zijn werkbrief.
Als Mees even later wakker wordt, ziet hij de enveloppe in zijn nest liggen. ‘Gemist bericht’, ontcijfert hij de met hanenpoten geschreven woorden. Hij scheurt de enveloppe open en pakt het briefje dat er in zit. Hij leest: Mees junior kreeg onderweg opeens last van hoogtevrees. Hij is van grote hoogte gevallen, maar zijn val werd gelukkig gebroken door de bosschages waar hij in terecht kwam. We zijn nu bij de dierenarts. Zijn rechtervleugel is zwaar gekneusd en hij mag zeker vijf dagen niet vliegen. Hij blijft zolang hier. Wij blijven nog even bij hem. Je hoeft niet voor eten te zorgen. Wij nemen onderweg wel wat wormen, insecten en onrijpe zaden mee. Tot straks, liefs Duifje.
Mees is geschrokken van het bericht en wil eigenlijk het liefst naar de dierenartsenpraktijk toe. Hij wil bij zijn gezin zijn. Maar hij weet dat het niet kan. Het is al gauw een kilometer of drie ver en hij zou over een paar zeer drukke wegen heen moeten vliegen. Dat is voor een kievit die door zijn hoogtevrees niet hoger durft te gaan dan een meter levensgevaarlijk. Er zit dus niets anders op dan te wachten. Hij ijsbeert door het nest. Zichzelf verwijtend dat hij in slaap was gevallen. “En waarom maakte die postduif me niet wakker? Als hij zijn werk goed had gedaan, had hij me gewekt. Dan had ik meteen een berichtje terug kunnen sturen. Maar nee, meneer liet me slapen”, moppert Mees hardop.
Mees leest het bericht van Duifje nog eens. Onderaan ziet hij staan dat het om 16.03 uur is verzonden. Hij heeft geen idee hoe laat het nu precies is, maar als hij naar de stand van de zon kijkt, krijgt hij gevoel dat het nog niet heel veel later is. “Kon ik maar iets bedenken om Duifje te laten weten dat ik haar bericht heb ontvangen”, prevelt hij nadenkend. Dan herinnert hij zich dat hij op het erf van de boerderij waar hij af en toe komt eens een gesprek tussen twee mensen heeft opgevangen. Het ging over een berichtje dat één van hen had verstuurd. De man zei dat hij kon zien dat het bericht niet was gelezen. Hij wachtte nog op twee blauwe vinkjes.
“Dat is het”, roept Mees uit. “Ik moet twee blauwe vinken naar Duifje sturen om te laten weten dat ik haar bericht heb gelezen.” Maar meteen is er dan ook het besef dat dit niet kan. Mees was in zijn jeugd in de Vogelklas net als in het leven weliswaar geen hoogvlieger, maar hij heeft wel onthouden dat tijdens één van de lessen is besproken dat blauwe vinken alleen voorkomen op de Canarische Eilanden. Dat is het dus niet, beseft Mees.
Mees is in gedachten verzonken als hij plots vanuit de verte hoort roepen. “Papa, papa”, roepen zijn kinderen in koor. Mees kijkt op en ziet Duifje en drie van zijn kinderen richting het nest vliegen. Hij springt verheugd op. Dan ziet hij iets waarvan zijn kuif rechtop gaat staan van blijdschap. Op de rug van Duifje zit Mees junior.
“Ik kon ons kind daar niet achterlaten”, verklaart Duifje als ze eenmaal veilig bij het kievitsnest is geland. “Ik wil dat wij zelf voor hem zorgen.” “Je hebt helemaal gelijk”, zegt Mees, terwijl hij het tuigje waarmee Mees junior vastgebonden is op de rug van zijn moeder lospeutert. “Jij moet nu nog wel eten halen, want dat was nu voor mij even lastig”, zegt Duifje. “Geen probleem”, antwoordt Mees. “Wie gaat er met me mee?”, vraagt hij. “Ik, ik, ik”, roepen zijn dochters Mereltje en Snipje en zoon Guusje wederom in koor. “Ik wil ook wel mee, maar dat kan nu niet”, klinkt het wat zielig uit de snavel van Mees junior. “Ik weet het, jongen. Jij moet nu even een paar dagen rust houden. Maar als je beter bent, gaan wij samen eten halen”, belooft Mees zijn zoon.
Als de kinderen slapen, praten Mees en Duifje nog even na over de dag. Mees vertelt Duifje dat hij haar bericht had gemist omdat hij sliep en de postduif hem niet wakker had gemaakt. En dat hij had nagedacht over een manier om haar toch te laten weten dat hij haar bericht had ontvangen. “Soms ben ik wel eens jaloers op mensen”, zegt hij. “Zij hebben allerlei middelen die wij vogels, en ook andere dieren, niet hebben om altijd met elkaar in contact te kunnen staan. Radio, televisie, telefoon, internet…” Duifje slaat een vleugel om Mees heen en zegt: “Denk je dat mensen daardoor gelukkig zijn? Gelukkiger dan wij? Zouden mensen misschien ook wel eens jaloers kunnen zijn op ons? Niet de loden last van alles weten. Kunnen gaan en staan -in ons geval vliegen- waar we willen. Niet afhankelijk zijn van blauwe vinkjes. Vrij zijn als een vogel. Je moet niet jaloers zijn, Mees. Wees tevreden met wie je bent.”
Mees kijkt Duifje vol bewondering aan. “Je hebt weer helemaal gelijk”, zegt hij. “Ik ben zo trots op je. Ik hou van je.” Duifje streelt de kuif van haar man en zegt: “Ik hou van jou. En ik weet dat jij van mij en de kinderen houdt. Daar zijn geen blauwe vinkjes voor nodig.”