Ik ben niet van steen
Vanmiddag heb ik samen met Janny (de weduwe van mijn vader) in Oostvoorne het graf van mijn ouders bezocht. Janny was sinds de begrafenis in 2011 niet meer bij het graf geweest. Oostvoorne ligt nu eenmaal niet naast de deur. Zelf kom ik twee keer per jaar in Oostvoorne. Als ik op verjaardagsvisite ga bij nicht Corine en neef Pascal, die op ongeveer honderd meter van de begraafplaats wonen. En hoewel ik mijn auto dan vaak op de parkeerplaats bij de begraafplaats parkeer, komt het eigenlijk nooit bij me op om de begraafplaats op te lopen. Vorig jaar heb ik dat één keer gedaan. En toen had ik hetzelfde gevoel wat ik vanmiddag weer had. Nu ging ik er doelbewust heen omdat ik het gevoel had er behoefte aan te hebben. Maar eenmaal bij het graf bekroop mij weer dat akelige gevoel van er geen gevoelens bij te hebben. Een soort schuldgevoel. Een soort twijfelen aan mezelf. Ik ben toch niet van steen?
“De steen is mooi geworden”, merkte Janny op. Ik had mijn iPad meegenomen om een foto te maken. De zon scheen hinderlijk op mijn scherm, waardoor ik de grafsteen niet goed zichtbaar in beeld had. Ik sprong wat van links naar rechts om de steen vanuit verschillende standpunten te fotograferen. Daar was ík mee bezig.
“Het mannetje is nu alleen nog maar wat botten”, zei Janny. Ik knikte en keek naar de grafsteen en de grond ervoor. ‘Hieronder liggen dus de resten van wat eens mijn ouders waren’, dacht ik. Maar gevoelens bleven uit. Geen verdriet, geen machteloosheid, geen boosheid, geen herinneringen. Helemaal niets. Zelfs geen aandrang om in gedachten tegen de steen te praten, zoals ik dat thuis wel doe tegen de urn waarin zich de as van Tiny bevindt.
Tien minuten. Langer zullen we na de lange reis niet bij het graf zijn geweest. We keken nog even naar het graf van oom Jaap en tante Gerda. Oom Jaap en mijn moeder waren broer en zus. Hun graven bevinden zich schuin tegenover elkaar. Ze kunnen elkaar dus zien. Ik ben nog een zijpad ingelopen om te kijken of ik ook nog de graven van mijn opa’s en oma’s kon ontdekken. Ik heb ze niet gevonden. Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat ik er ook niet heel erg mijn best voor heb gedaan. Na twee rijen grafstenen te hebben bekeken, was ik er wel klaar mee. Ik ben niet van steen, maar ik heb niets met grafstenen. Ik heb niets met begraafplaatsen. Ik vind er niets.
Op de terugweg naar huis zei Janny dat ze het heel fijn vond dat ik haar had meegenomen naar het graf. “Nu heb ik het gezien en weet ik hoe het eruit ziet. Het is goed zo”, zei ze. “Je drinkt toch nog wel een kop koffie bij me?” Bij haar thuis praatten we nog wat na. Janny begon over de weekendarts die ruw en zonder waarschuwing vooraf een dodelijke mix in het lichaam van mijn vader spoot. Zeker, het was mijn vaders wens en Janny en ik hadden de arts toestemming gegeven. Echter, voordat wij er erg in hadden, had de gehaaste en geïrriteerde arts het middel al toegediend. Gelegenheid om afscheid van elkaar te nemen, kregen wij niet*). Die gebeurtenis zit Janny duidelijk nog dwars. Mij ook. Ik denk er nog vaak aan terug. Dan neem ik het mezelf kwalijk dat ik niet in de gaten had dat de arts het middel toediende. Dan neem ik mezelf kwalijk dat ik de arts niet op zijn handelwijze heb aangesproken. Dan neem ik het mezelf kwalijk dat ik heb toegestaan dat mijn vader op deze mensonwaardige manier aan zijn einde moest komen.
Onderweg naar huis bedacht ik me dat dit misschien wel de reden is dat ik me bij zijn graf zo ongemakkelijk voel. Dat ik even naar de grafsteen kijk, maar dan snel mijn blik afwend en om me heen kijk. Alsof ik hem niet onder ogen durf te komen. Ik vond dit eigenlijk wel een mooie verklaring, maar realiseerde me bijna tegelijkertijd dat het onzin is. Want toen mijn moeder nog alleen in het graf lag, kwam ik er ook nauwelijks. En als ik er kwam, voelde ik ook niets. Terwijl ik met mijn moeder toch een heel bijzondere band had.
Ik heb niets met grafstenen. Ik heb niets met begraafplaatsen. Ik vind er niets. Toch ga ik er zaterdag weer heen. Dan viert neef Pascal zijn verjaardag en parkeer ik mijn auto weer bij de begraafplaats. En dan ga ik eerst even naar het graf van mijn ouders. Ze zullen wel denken: Ben je er nu alweer?
Pa, moe, tot zaterdag
*) Zie ook Het geheim van mijn vader
Weer een mooi verhaal Gert. Logisch dat je niks vindt bij die koude grafstenen, en je je meer bezig houdt met de foto nemen. De ziel is er nog wel, altijd. Soms kun je hem voelen, en soms ruiken. Aan al die gedachten (van schuld?) ”had ik maar” is wel iets te doen. Met regressietherapie. Ik herken het als onverwerkte rouw.
Blijf schrijven, goed voor jou en je lezers 🙂
Laura